Drs Godert van Lynden is wetenschappelijk
medewerker duurzaam landbeheer bij ISRIC-World Soil Information in Wageningen.
Na zijn werk voor de
wereldvoedselorganisatie in Afrika en Azië voor bodem –en
watersconserveringsprojecten, werd Godert van Lynden medewerker bij het ISRIC.
Dat instituut had kort daarvoor het GLASOD project (Global Overview of Soil
Degradation) afgerond dat een overzichtskaart van de wereld had gemaakt van
bodemdegradatie. Van Lynden werkte aan bodemdegradatiekartering op regionale
schaal, voor centraal en Oost-Europa en Zuid-(Oost) Azië. Hij is bestuurslid
van het internationale initiatief voor
het documenteren van methoden voor het verbeteren en duurzaam beheren van land
(WOCAT-World Overview of Conservation Approaches and Technologies).
Van Lynden, een mid-vijftiger die
ruim 20 jaar voor het ISRIC werkt, leunt ontspannen achterover in zijn stoel. Zijn
werkkamer staat vol met artefacten uit verre landen: aandenken van voorbije
internationale bijeenkomsten in het vakgebied. Gepassioneerd over het onderwerp
bodemdegradatie is hij na al die jaren nog onverminderd, of eigenlijk meer over
het voorkomen ervan door maatregelen voor behoud van bodem en water.
Over de vraag waarom het in kaart
brengen van bodemdegradatie van belang is hoeft hij niet lang na te denken. “Bodemdegradatie
is van invloed op de productiviteit van het land. Er vaak sprake van zowel een
negatieve invloed op productie als op de ecologie. Maar soms ook een invloed op
of gevaar voor de gezondheid, zoals bijvoorbeeld bij bodemverontreiniging het
geval is. Verder kunnen bodemeigenschappen verslechteren, zoals het vermogen
voor opslag en transport van water en het vermogen van de bodem om koolstof
vast te leggen. Het laatste heeft weer een directe link met broeikasgasproblematiek.
Maar als je niet weet waar de diverse vormen van bodemdegradatie plaatsvinden,
dan weet je ook niet waar en wat je er wat aan moet doen. Hoewel ik veel waarde
hecht aan het in kaart brengen van bodemdegradatie, vind ik dat wel te vaak te
veel nadruk ligt op de problemen en te weinig op wat er aan gedaan wordt. Je
moet dus tegelijkertijd documenteren wat mensen er aan doen”.
Professor Leo Stroosnijder, hoogleraar land degradatie en ontwikkeling, beweerde in
zijn afscheidsrede dat landdegradatie geen bedreiging is voor
wereldvoedselzekerheid. Van Lynden: “Het is denk ik een kwestie
van schaal. Het is goed mogelijk dat degradatie geen invloed heeft op wereldschaal
of zelfs op nationaal niveau. Maar op akkerniveau heeft het wel degelijk negatief
effect op de productiviteit en ecologie”.
De Wageningse wetenschapper hecht
belang aan documentatie van de vele soorten van maatregelen voor het verbeteren
of behoud van de kwaliteit van bodem en water. “Het samenbrengen van grote de hoeveelheid
kennis die er is bij landgebruikers en wetenschappers, en die informatie op een
systematische manier in een database voegen, waardoor uitwisseling van
informatie mogelijk wordt. Je hebt dan een basis om te kunnen vergelijken
tussen locaties en toegepaste methoden. Dat heeft een praktisch nut voor boeren
en landgebruikers, maar ook voor wetenschappers, projectuitvoerders en
beleidsmakers”.
Op de vraag of het gelukt is om
die mensen te bedienen, schuift hij even met zijn stoel en denkt hij na over
zijn antwoord. “Dat hangt er maar vanaf hoe je dat definieert. Er zijn veel
mensen bereikt en veel landen hebben de methode spontaan overgenomen en die blijven
na jaren vaak nog betrokken. Maar als u wilt weten hoeveel landgebruikers
precies op basis van de WOCAT informatie hun landbeheer hebben aangepast of veranderd,
dan moet ik het antwoord schuldig blijven”.
Er zijn veel voorbeelden van projecten die methoden voor beter landbeheer
hebben gestimuleerd, maar waarbij na het aflopen van het project de boeren weer
op de oude voet verder gaan. Kennelijk waren er andere factoren dan alleen
technisch-ecologische in het spel. “We nemen deze andere aspecten
mee in de WOCAT technologiedatabase. Daar worden economische gegevens in
opgenomen, zodat de financiële gevolgen van een maatregel duidelijk zijn en ook
andere voorwaarden die noodzakelijk zijn om een techniek met succes te kunnen toepassen.
In de enquêtes worden ook open vragen gesteld die belangrijke afwegingen en
voorwaarden voor het al dan niet toepassen van een methode mogelijk maken of
belemmeren. Zo worden de voorwaarden, die een techniek succesvol maken of juist
hebben doen falen, expliciet gemaakt.
Er is momenteel veel te doen over een methode voor waterconservering die
door de kunstenaar en natuurbeschermer Peter Westerveld wordt verkondigd. Hij haalt
de landelijke pers met zijn claim een baanbrekende methode te hebben ontwikkeld
voor herstel van vegetatie in droge gebieden. Dit zou leiden tot bodembescherming,
betere oogsten en verandering van het lokale klimaat. Gaat dit het probleem van land degradatie en
verdroging oplossen? Van Lynden zucht en zijn ogen rollen omhoog: “Ze doen
aan promotie en ze krijgen veel aandacht. Dat doen ze goed hoor en daar benijd
ik ze wel om. Wij, en anderen, hebben contact met ze gezocht maar het is niet
gekomen van uitwisseling. Dat maakt het dan wel lastig om hun maatregelen te
beoordelen. Met hun methode graven ze diepe geulen op de hellingen voor
infiltratie. Het is een methode die erg lijkt op wat ik in India weleens heb
gezien, daar ‘Doh’ genaamd. Daar maakten ze gebruik van rivierbeddingen. Maar er
zijn een paar bezwaren. Je hebt zwaar materieel nodig. Het vereist dus een
behoorlijke investering. Het presenteren van technische maatregelen als een
wondermiddel dat de wereld gaat veranderen, daar kennen we meer voorbeelden van
en zo werkt het helaas niet. Dat is een voorbode voor problemen”.
De Wageningse hoogleraar Ken Giller spreekt zich uit tegen het minimaal of
helemaal niet bewerken van het land als maatregel om de bodemkwaliteit te
verbeteren, omdat het geen recht doet aan de variabele omstandigheden in het
veld in bijvoorbeeld Afrika. Is die kritiek van eenzelfde soort?
Van Lynden, nu feller: “Ik ben
net zo kritisch op mensen die een aanpak als wondermiddel presenteren als op mensen
die er mordicus tegen zijn. In Brazilië is het een groot succes. Het werkt
mogelijk niet overal, maar wel op veel plaatsen in de wereld”.
Is het niet zo dat goede methoden zichzelf adverteren en daardoor vanzelf
navolging krijgen? “Soms is gebrek aan kennis en ervaring een
belemmering. Je hebt ook de schaalkwestie, want hoeveel boeren nemen kennis van
een methode van een succesvolle boer? Er zijn ook andere factoren: verschillen
in kennis tussen boeren, verschil in economische status en doelen van de
boeren. Daarom hebben we in het WOCAT project ook de technische beschrijving
van de maatregelen en de omstandigheden die nodig zijn voor succesvol toepassen
van ervan, zoals bijvoorbeeld het wettelijke kader en de voorlichting, ook
gescheiden. De weg tussen het proefveld en het boerenbedrijf is soms eindeloos
lang. Het maakt het uit hoe boeren kennis nemen van een methode. Er is soms
wantrouwen tegen de overheid. Dan is acceptiebereidheid laag”.
Stedelijke uitbreiding op goede landbouwgrond wordt gezien als
landdegradatie. Kap van regenwoud voor landbouwontwikkeling ook. Gaat
ontwikkeling altijd gepaard met landdegradatie? “Je moet je
afvragen wat je onder landdegradatie verstaat. Het gaat over verval van bodemfuncties
of, breder, van kwaliteit van land. Je moet verschillende aspecten beoordelen.
Het is soms moeilijk om te beoordelen wat degradatie is. Eén functie wordt benut ten koste van andere eigenschappen
van land. Bovendien kun je de processen van landdegradatie meten, maar weet je daarmee
nog niet wat het gevolg van het landverval is. Soms erodeert men op de helling
om de valleien vruchtbaarder te maken. Bodemkundige Nachtergaele van de FAO zei
mij eens: “Land degradation is in the eye of the beholder”.
Dat klinkt dan niet als een urgent probleem. Hij leunt
voorover: “Er is veel landdegradatie in de wereld. We weten er al veel over,
maar er gebeurt te weinig. Er is soms gebrek aan fondsen. Het is van belang
bestaande kennis beter toe te passen en te implementeren in plaats van verder
te onderzoeken. Maar je moet op lokale schaal toch altijd weer uitzoeken wat er
speelt en wat de mogelijke oplossingen zijn. Gebrek aan participatie is dan
toch weer vaak het probleem. Dat er bijvoorbeeld op terrassen wordt in gezet
terwijl de boeren over bodemvruchtbaarheid zich zorgen maken. Aansluiten bij de
beleving en de behoefte van de landgebruiker. Ja, en dan is het zo dat sommige
boeren een geploegd land gewoon mooi vinden en geen ongecultiveerd land willen dat
objectief meer erosie oplevert”.